Over Barrett Watten

Text




Onderstaande tekst werd oorspronkelijk geschreven voor een leesgroep van de Perdu-redactie, als introductie op een tekst van Watten die we lazen.




      LANGUAGE POETRY


Language Poetry, Langpo, Language-Centred Writing, the Language School: deze termen verwijzen allemaal naar een stroming in de Amerikaanse experimentele poëzie die zichzelf in de jaren '70 ontdekte, en in de loop van de daaropvolgende decennia uitgroeide tot een van de meest omstreden richtingen binnen de Amerikaanse literatuur. De veelheid van de namen waarmee de stroming wordt aangeduid past haar karakter goed: Language werd in veel opzichten gekenmerkt door een afkeer van centrale bepalingen. De stroming heeft bijvoorbeeld geen manifesten gepubliceerd aan de hand waarvan zij zichzelf definieerde, en er bestond ook geen centraal instituut waar bepaald werd wat er wel en wie er niet bij Langpo hoorde. Als er al programmatische definities waren voor de school, waren die in belangrijke mate open van aard of negatief gedefinieerd. Zo omschreven Bruce Andrews en Charles Bernstein het onderwerp van het tijdschrift L=A=N=G=U=A=G=E als "a spectrum of writing that places its attention primarily on language and ways of making meaning, that takes for granted neither vocabulary, grammar, process, syntax, program or subject matter".

Toch heeft de stroming tegenwoordig een duidelijke reputatie of karakter, en is er inmiddels een geschiedenis van, misschien zelfs zoiets als een canon. Er waren twee voornaamste stedelijke centra voor Language Writing: San Francisco op de westkust, New York op de oostkust. De personen die de beweging het meest droegen horen hoofdzakelijk tot de generatie die in de jaren '60 studeerde - velen hebben meegedaan aan protesten tegen Vietnam, enzovoorts. Veel van de auteurs hebben grondige academische opleidingen, en de auteurs hebben meestal een grote belangstelling voor poëticale theorievorming in samenhang met filosofie, linguïstiek, politieke theorie, literaire theorie en cultuurkritiek.

Ook in de poëzie zelf zijn er kenmerkende neigingen te onderscheiden. De teksten gaan zelden uit van een lyrisch subject, conventionele vorm of lineair betoog. De auteurs zijn zich zeer bewust van de materialiteit van tekst: de keuzes in ritmische constructie en paginaschikking worden niet gecamoufleerd ten gunste van een gesuggereerde natuurlijkheid (hetzij een natuurlijkheid van conventionele poëtische vormen of een natuurlijkheid van "normale" gesproken taal), maar het kunstmatige van het schrijfproces en het irreducibel-materiële van taal worden benadrukt. Referentiële transparantie is geen norm. Paratactische structuren en collages domineren: in Ron Silliman's idee van de New Sentence bestaat bijvoorbeeld een proza-tekst uit zinnen die elk op zich vrij normaal zijn, maar waarbij per zin steeds de context verandert, zodat je een proza krijgt van snel wisselende indrukken, een structureel gefragmenteerd realisme. De teksten zijn vaak nadrukkelijk geëngageerd met de wereld en vormen een eigen realisme (dat zich onderscheidt van het realisme van conventionele schrijftranten: de gewone roman, journalistiek, etc.) Theorie en beschouwing kunnen een plaats hebben in de literaire teksten zelf, soms vervaagt het onderscheid tussen essay en gedicht, zoals ook dat tussen proza en poëzie - genrevervaging in het algemeen zou je als een hoofdgenre van Language Writing kunnen zien.

Language ontstond geleidelijk aan, in de eerste instantie rond een paar podia (zoals de Grand Piano in SF of de workshops van Bernadette Mayer in de St. Marks Poetry Project in New York), en een aantal kleine tijdschriftjes, zoals Tottel's van Ron Silliman en This van Barrett Watten en Robert Grenier. Het bekendste tijdschrift is L=A=N=G=U=A=G=E geworden: een blad dat in 1978 is opgericht door Charles Bernstein en Bruce Andrews. In dit blad door dichters voor dichters werden geen primaire teksten (gedichten of verhalen) gepubliceerd, maar alleen essays, kritieken en discussiebijdragen - die geschreven werden door de dichters zelf en niet door professionele critici. L=A=N=G=U=A=G=E was misschien een soort weblog avant-la-lettre - het is zeker geen toeval dat mensen als Silliman en Bernstein nu ook betrokken zijn bij online-discussies, op de Poetics Listserv van de universiteit van Buffalo (vanaf 1995), Silliman's Blog (een van de meest gelezen blogs voor Engelstalige poëzie van nu) en de International Exchange for Poetic Invention (opgericht door Bernstein en Ton van 't Hof). In de jaren '80 begon, onder meer vanwege een paar grote boekpublicaties, de school een duidelijker gezicht te krijgen: zoals met The L=A=N=G=U=A=G=E Book en Silliman's bloemlezing In the American Tree.





BARRETT WATTEN


Barrett Watten werd geboren in 1948. Hij verkreeg een AB in Biochemie aan Berkeley in 1969, en maakte in die tijd kennis met Robert Grenier en Ron Silliman. Daarna studeerde hij Creative Writing aan de universiteit van Iowa (het beroemde programma van de Iowa Writers' Workshop), en ontving in 1972 een MFA. Tussen 1971 en 1973 redigeerde hij samen met Grenier het tijdschrift This, dat nu geldt als een van de eerste belangrijke fora van de Language School; later redigeerde hij met Lyn Hejinian het tijdschrift Poetics Journal. Veel later (1995) haalde hij een PhD aan Berkeley. Tegenwoordig is Watten werkzaam als docent op gebieden van literatuur, poëtica, cultuurkritiek, en de studie van modernisme en avant-garde.

Watten publiceerde zijn eerste bundel zelf in een oplage van 75 exemplaren in 1971 onder de titel Radio Day in Soma City. Daarna verschenen een aantal bundels, die later samengevoegd verschenen in grotere collecties. Frame bevat werk van 1971 tot 1990 en omvat de bundels Opera - Works (1975), Decay (1977), City Fields (1978), Plasma / Paralleles / 'X' (1979), 1-10 (1980), Complete Thought (1982), Conduit (1988) en Frame (1990). Progress / Under Erasure is een samenvoeging van de lange gedichten Progress (1985) en Under Erasure (1991). In 1998 verscheen een anti-epos / poëtische geschiedenis van de periode rond de Golfoorlog getiteld Bad History. Watten heeft (zoals meer auteurs van Langpo) speciale belangstelling voor collectief geschreven werken: samen met Michael Davidson, Lyn Hejinian en Ron Silliman schreef hij Leningrad/American Writers in the Soviet Union (1991), een verslag van een bezoek aan een conferentie in de instortende Sovjetunie in 1989; en op dit moment maakt hij deel uit van een project van tien auteurs, The Grand Piano, een experiment in collectieve autobiografie dat tien delen zal omvatten en dat de vroege periode van de Language beweging in de Bay Area bestrijkt. Daarnaast schreef Watten twee essayistische boeken: Total Syntax (1985) en The Constructivist Moment: from Material Text to Cultural Poetics (2003).

Toen ik Watten's gedichten begon te lezen, in de omvangrijke bundel Frame, werd ik getroffen door de enorme intellectuele energie en scherpte van zijn schrijfstijl. Waar andere Language-auteurs hun teksten lijken op te trekken uit - bijvoorbeeld - gefragmenteerde "documentaire" beschrijvingen (Silliman), wilde collages van woorden (Coolidge) of niet-lineair geordende herinneringen en overdenkingen (Hejinian), leken me de teksten van Watten voor een opvallend deel te zijn opgetrokken uit piepkleine essays en fragmenten van redeneringen. Niet uitsluitend natuurlijk, maar het theoretiserende lijkt diep in de poëtische schriftuur te zitten. Of mogelijk is het een manier van schrijven die een redeneerproces bij de lezer uitlokt. Ook beschrijvingen, anecdotes of uitspraken kunnen in zo'n omgeving gaan werken als intellectuele bewegingen, paradoxen, of onderdelen van een zich ontwikkelende gedachtegang. Deze intellectuele passie doet daarbij in het geheel niet af aan de levendigheid van de schriftuur. Alle woorden, zinnen en wendingen blijven scherp, dankzij een combinatie van de grote dichtheid van de tekst met helderheid van de formele opzet.

Kleine essays die in de bundels zijn opgenomen zetten poeticale opvattingen van Watten uiteen. Uit The XYZ of reading, in Conduit, pleit Watten voor een schrijven waarin vormbewustzijn boven specifieke inhouden staat. Vorm is hier: de grondslag van hoe het lezen werkt. Lezers kunnen specifieke inhouden altijd interpreteren naar hoe het hen van pas komt: 'Where the speaker or writer says more to anticipate any possible reading, the hearer or reader selects a distance, removing first of all any absolute claims for "statement" being made by the work.' (in: Frame, Sun & Moon Press 1997, p 152). Vorm zelf, daarentegen, is communicabel, en elke mogelijkheid om inhoudelijke vernieuwingen teweeg te brengen bij lezers is dan ook afhankelijk van een in de vorm zelf aanwezig negatief potentieel: 'Nothing can be compelled from the site of the speaker except the outlines of his form. This new resistance of the medium, then, demands from the speaker an intuitive mastery of blanks and negations.' (ibid. p. 152) Om dat te kunnen probeert de schrijver 'onpersoonlijk' te schrijven - evenwel zonder dat het schrijven slechts als een functie van een vooraf gedetermineerde taal wordt gezien: 'The work is therefore understood at a level considerably more general than that of the writer. In consideration of his craft, the writer must learn to transcend the writer's mind at work; a thorough and uncompromising "editorial" imagination is needed, alongside whatever dissociation participates in the original act. The detachment necessary for a valid work can be anticipated only on the level of form; De Kooning's "I keep painting until I've painted myself out of the picture..." indicates both the conditions of the work and its social fact. This is in no way a recognition of a mythic order, that is, an already existing set of relations, however gross and magnified, or metaphorical and derived. It is not any collective "death of the author" that accounts for the writer's removal from the work. Rather, it is the necessity of the very conditions of communication, without which reading or hearing cannot take place. The reader is implicated in the structure of the writer's displacement, and the effaced intentions of the work are the reader being taken into account.' (ibid p. 154)

Het lijkt dat Silliman's idee van de zin-voor-zin van context verspringende New Sentence een belangrijk model is voor een dergelijke vorm. Silliman zelf schrijft op zijn weblog over Watten's Plasma / Paralleles / 'X'  het volgende: "In it, Watten uses a combination of syntax, surrealism & philosophical investigation (both with & without the caps) to arrive at a New Sentence entirely different from anything any other of my peers had ever written." Silliman en Watten bereiken inderdaad verschillende effecten met hun benaderingen van de New Sentence.

Silliman is de uitvinder van de term "New Sentence", en schreef enkele van de belangrijkste voorbeelden van dit genre. Het lange prozagedicht Ketjak (waarvan ik de eerste paar pagina's als appendix aan dit stuk heb toegevoegd) is zo'n voorbeeld. Ketjak bestaat uit twaalf alinea's. De eerste alinea bestaat uit één enkele zin (of zinsfragment): "Revolving door." Elke volgende alinea verdubbelt het aantal zinnen. Dus de tweede alinea heeft twee zinnen, de derde vier, en de twaalfde uiteindelijk 2048. Daarbij herneemt elke alinea alle zinnen van de vorige alinea, en plaatst er nieuwe zinnen tussen. De zinnen en zinsfragmenten zelf hebben een sterk documentair karakter: ze bestaan uit observaties en aantekeningen die tezamen een beeld geven van de tijd, plaats en omstandigheden waarin het boek is geschreven. De steeds verder uitwaaierende alinea's vormen zo een zich steeds verder ontwikkelend beeld van een specifiek deel van de werkelijkheid, met een toenemende suggestie van compleetheid - hoewel de enorme hoeveelheid verspringende zinnen op een bepaald moment niet meer in het geheel overzien kan worden door de lezer. Al wijzen de enorme hoeveelheid verspringingen van context tussen opeenvolgende zinnen daarbij op evenzovele "gaten" in de waarneming van die werkelijkheid, toch is het totale effect juist sterk descriptief, of documentair, of autobiografisch. Het procedurele hernemen van zinnen schept daarbij een eigen extra coherentie: een onmogelijk op te roepen historisch totaal wordt in deze tekst toch aangeduid, en getransformeerd tot een coherente wereld in tekst.

Daarmee in contrast staat de poetica van Watten, bijvoorbeeld zoals die uitgewerkt is in zijn lange gedicht Progress. Watten schrijft: 'As an example of what the long poem could include, and what it could address, Progress was imagined to have been written, willfully perhaps, in a cultural vacuum.' (Inleiding bij Progress/Under Erasure, Green Integer 2005, p.6). Bij het schrijven heeft Watten geprobeerd om elk specifiek contextueel frame, dat in het schrijven zou kunnen worden opgeroepen permanent te verzetten: "Progress continually goes forward by undermining any context it may have (partially) imagined as possible," (p. 6-7). Daarbij geldt niet zozeer dat het gedicht op enig gegeven moment zonder context zou zijn, maar wel dat de mogelijke contexten in het schrijven permanent werden verschoven. Zo ontstaat een onophoudelijk wijkende horizon voor lezing. Het gedicht wordt samengehouden door dit permanente uitstel van de vorming van een definitieve context: een negatief proces waarvan Watten wil dat het werkt als een soort appèl op de lezer om zijn eigen context te laten meeslepen door de onophoudelijke verschuivingen van de tekst: 'the poem was written to engage the historicity of its interpretation, in time. Otherwise put, I have never read this poem the same way twice, and think it would be impossible to do so.' (p. 10-11)

Omdat Progress een te lange tekst is om te kopieren geef ik als voorbeeld van Watten's poetische stijl een andere tekst, Complete Thought uit de gelijknamige bundel, waarin telkens vergelijkbare contextverschuivingen en paradoxen optreden tussen gepaarde zinnen. (Zie ook deze blog van Silliman over deze tekst)



THE CONSTRUCTIVIST MOMENT

De in 2003 verschenen essaybundel, The Constructivist Moment - from Material Text to Cultural Poetics, waarvoor hij in 2004 de René Wellek Prize kreeg, is een bijzonder veelzijdige studie naar de relatie tussen uiteenlopende vormen van radicale esthetiek en de culturele context waarin deze optreedt. Daarbij hanteert hij als leiddraad een begrip van constructie of constructivisme, in twee betekenissen: enerzijds, als neiging van veel vormen van experimentele kunst om werken te maken die hun eigen formele constructie nadrukkelijk op de voorgrond stellen, en anderzijds als de manier waarop een historische culturele omstandigheid en zijn instituten betekenissen en gemeenschappen construeren.

Watten probeert de verschillende vormen van radicale kunst die hij bespreekt in dialoog te brengen met hun culturele context, en daardoor probeert hij ook een brug te slaan tussen de disciplines van de cultuurkritiek en van de poetica van experimentele tradities. Dit gebeurt in pittige essays van hoge referentiële en conceptuele dichtheid, waarin zeer uiteenlopende stromingen en historische momenten de revue passeren. Zo brengt het titelessay het constructivisme van de revolutionaire russische graficus El Lissitzky samen met de ontwikkeling van Techno in Detroit en de poezie van de amerikaanse modernist Louis Zukofsky en van de contemporaine Jean Day. Watten bestudeert steeds hoe een werk in zijn culturele context een proces van vorming van nieuwe betekenissen in gang zet, en hoe anderzijds zulk werk ook denkbaar en mogelijk wordt gemaakt door de omstandigheden van zijn ontstaan.

De periodes en plekken waar Watten zich op richt zijn divers, en deels ingegeven uit autobiografische overwegingen. De hoofdlocaties zijn Detroit (waar Watten les geeft), de Language-groep, en de Sovietunie (die Watten in 1989 bezocht). De VS en de Sovietunie worden gepresenteerd als historische tegenhangers. Zo bestudeert Watten in een hoofdstuk de relatie tussen de revolutie en de constructivistische kunst, en in een ander hoofdstuk de relatie tussen de 'revolutie' van Henry Ford's lopende-band auto's en de experimentele teksten van Gertrude Stein. De stagnatie van de Brezhnev-jaren vertoont gelijkenissen met de ontkenning van de realiteit in Vietnam door politici in de VS, en de instorting van de Sovietunie correspondeert met de economische en infrastructurele krimp van Detroit. Speciale aandacht heeft Watten ook voor alternatieve opvattingen van het auteursschap, zoals dat zich laat zien in de niet-hierarchische structuur van Language en van Techno en collectief auteurschap; en voor de uiteenlopende filosofische modellen van negativiteit, die nodig zijn om de verschillende soorten van breuk met een culturele context te kunnen analyseren.

Het essay dat ik wil lezen is het titelessay, waarin met name zijn concept van de 'vrije radicaal' als model voor een geengageerde experimentele kunst en de bijbehorende studie naar de aard van voorbeelden me interesseerde.